Guido Lenaerts kroop in zijn pen.

 

Het is de straf van ONZE LIEVEN HEER.

 

Ik stam uit een zeer vrome familie, nonkel paters en tante nonnekes waren mijn deel. Zelfs een begijn (nonnekes die geen regels hebben) hadden wij in de familie. Wekelijks gingen we ter kerke. Willen of niet, de zondagnamiddag het lof er nog bovenop. De smaak van een hostie en de reuk van wierook waren niet weg te denken in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. De koster van Ranst was een kozijn van ons moeder en zijn broer was begrafenisondernemer. Als men sprak van “hierboven“, bedoelde men niet de zolder maar dan ging het over “Onze Lieven Heer”.

Mijne nonkel pater was Scheutist en had in De Kongo nog een orde gesticht. Toen ik dat eens aan mijn vrouw vertelde riep ze; dat zal wel de wanorde geweest zijn.

In de vasten smoor ik niet zei onze vader, tot ik hem op een avond zag wegkruipen in den hof gevolgd door een walm van blauwen 33. 

Ik heb mijne Pasen nog gehouden, Kerstmis werd gevierd maar uwe Pasen moest gehouden worden. Maak dat uw kleinkinderen maar eens wijs. 

We deden allemaal ons communie, vroeger nog met een K geschreven, eerst de eerste en dan de plechtige. Wat een moskee was, wist geen kat. 

Een lief diende om mee te trouwen, al de rest was flauwe zever.

Het woord poep rivet kwam niet over de lippen bij ons thuis. Ik moet eens opzoeken of dat toen al bestond, die rivet dan welteverstaan. 

Koppels die bijeen woonden zonder te trouwen, die leefden in zonde. Voilà se, ik ben waar ik naartoe wil: Zonde. Je had dagelijkse en doodzonde. Het woord doodzonde wordt nog gebruikt als iets schoons aan uwe neus voorbijgaat. 

De zonde wordt bestraft door onze Lieven Heer, punt uit. Die ziet alles van “hierboven”.

Dat virus, het moest er eens van komen, een straf van onze Lieven Heer, zeker weten. Beterweters steken het op de Chinezen die de fladdermous in hun schildpaddensoep mixen.

Een straf van hierboven is het, al kan ik het aan de koster van Ranst niet meer vragen. Die is al bij onze Lieven Heer.

 

Guido Lenaerts.